
Kwart voor zeven ’s morgens loeit de telefoon. Iemand die hier in huis al wèl wakker was, brengt hem : “’t Is D.”
Met ijzig kalme stem :
– “Zap, mijn appartement is vannacht afgebrand.
– (Nog ver van mijn positieven vandaan) “???????”
– “Mogen Y. (haar zoontje) en ik komen crashen bij jou? De komende maand ofzo?”
– “Euh ja natuurlijk. Hoe? Wat? Iemand gewond? Veel schade?”
– “Kaarsje vergeten uit te blazen. Alles weg. Raam ontploft. Wij hebben niks.
Ik moest om half zes naar de wc en heel de woonkamer zag oranje van de vlammen. Daarop ben ik beginnen brullen, Y. werd wakker en ik stuur die kleine toch wel terug naar zijn kamer zeker? – En doe de deur dicht! – Slechte moeder ik ben.”
– “Hoe is hij dan veilig eruit geraakt?”
– “J.” (zonevreemd heerschap waarover ik al eens vaag gehoord had op toen nog platonische wijze)
– “J?”
“Krijgnuwat!”, denk ik, “heeft die daar zomaar een date in haar bed liggen, waar ik, – ikke, haar beste vriendin! – nog niet van afweet!”
Een schande! De gruwel! Waar is de tijd dat we elkaar telefonisch inlichtten dat dates onderweg waren en we onze kansen op lichamelijk contact berekenden. Waarover we dan fantaseerden hoe hevig dat lijfgebots zou kunnen worden, mekaar tips gaven over welke pose het best je buik verdoezelde, wat je zeker niet mocht roepen tijdens een orgasme en hoe je ’s morgens ongezien je oksels kon gaan inzepen en je tanden schuren en je als een diva terug geschminkt het bed kon invlijen.
De stiekeme!
Omdat ik toch wel het vervolg wilde horen, zette ik mijn ik-gerichtheid tijdelijk wat opzij en deed of de vorige gedachten nooit onder mijn hersenpan waren gekropen.
– “Jah, J.
Eerste kennismaking met mijn zoon.
Plezant. Een naakte vent die je uit bed sleurt en je commandeert dat je moet maken dat je beneden komt.
De brandweer had blijkbaar andere prioriteiten, want die kwamen af nadat J. en de buurman de brand al hadden geblust.
De hele blok stond op straat. Voorbijgangers die de vlammen zagen, hebben iedereen uit zijn bed gesleurd. Tientallen vreemde mannen liepen er rond. Eentje heeft het brandblusapparaat van zijn auto nog leeggespoten.
Zou je in de loop van de dag willen afkomen?”
De raderen ten huize zapnimf draaiden op volle toeren. De rest van het vriendinnenquintet werd op hun beurt uit bed gebeld… ik wakker, iedereen wakker. Mijn werkdag werd afgelast en verplaatst naar een niet-werkendag volgende week.
Ik maakte een lijstje waarop stond welke meubels ik kon missen (afgedankte welteverstaan, zo’n weldoener ben ik ook weer niet) en noteerde enkele noodzakelijke nog te ondernemen acties ; de auto van haar vader lenen (de dichtsbijzijnde bushalte op vijf kilometer ligt en zij moet daar regelmatig gebruik van maken) ; de schoolbustoer van het zoontje omleiden naar onze straat ; mijn ouders belasten met de schoolafhaling van de zaps ; er zijn voor D.
Uw zapnimf weet heden hoe verzekeringexperts eruitzien, evenals gesprongen ramen, een roetlaag van vijf centimeter, opgebrande tapijten en een vriendelijke huisbazin.
De solidariteit was onbeschrijfelijk. De hoeveelheid volk die samen in het benedenappartement van de buurvrouw rivieren koffie dronk, ook. J. deed wat rotserig in de brand-ing. C. en ik zorgden voor wat vrolijke noten, zinspeelden lustig op alle variaties van ‘vurig’ en ‘afspraakje’ en kuisten daarna maar de pikzwarte traphal, aangezien we ook praktisch nog iets wilden betekenen.
Onze andere taak bestond erin van de hoorn uit D’s handen te rukken als we haar weer eens hoorden : “Jaja, mijn gsm is gered, maar al de rest ben ik kwijt.” en haar luisteraars gerust te stellen dat opgebrande hoeveelheid nog meeviel, maar dat de roetschade wel opliep. We willen immers geen hartaanvallen op ons geweten!
Jaja, daar zijn vriendinnen voor.
En voor de koffie, de psychologische bijstand en het besef dat we mekaar allemaal graag zien.
Dat bewezen we op D’s verjaardag de dag erna.
(rarara waar die dan weeral doorging… ik ben toch een echte weldoener!)