’t Was om te janken, zitten bij pakken en plaatsvervangend mede-lijden.
Ter tranensubstituut belde ik zondag de psychiatrische afdeling van het ziekenhuis, want ik had toch nog een paar vragen.
– Waarom lag onze pa in een prikkelarme isoleerkamer?
– Wanneer mocht hij terug naar een meer bewoondere wereld?
– Waarom hadden ze hem een nacht (of meerdere) vastgebonden?
– Besefte hij dat hij – sociaal beest in het normalere leven – al meer dan een week eenzaam en alleen zijn ziektebeeld mocht dragen?
– Had hun geëxperimenteer met medicatie al iets constructiefs opgeleverd?
– Wanneer mocht hij eindelijk bezoek ontvangen?
Tegen mijn moeder, die zichzelf dagelijks telefonisch liet informeren door de verantwoordelijke van dienst, werd nog afgeraden om langs te komen. Twee uur later krijg ik als dochter te horen dat het misschien toch eens boeiend zou zijn te ontdekken welke impact een bezoek van ons ma (‘maar niet langer dan een half uurtje!’) (‘En voorlopig alleen maar mevrouw!’) op zijn verwarde geest zou hebben. Eens ter plaatse, maakte niemand er een probleem van dat ze ineens de volle twee uren bleef.
Mams, kei in het ontkennen, vond paps al helder en goedpraats. Opluchting en te nabije toekomstplannen alom. De positivo.
Omdat de bustocht met overstap slecht accordeert met de bezoekuren, spraken we af dat moose en ik haar gisterenavond zouden brengen. Om vervolgens te wachten in de cafetaria want alleen haar aanwezigheid was toegelaten.
In een behoorlijke staat van paniek stormde ons ma de eetgelegenheid binnen : pa was zoek. Die middag overgebracht naar een gewone tweepersoonskamer en nu al niet meer te vinden. We kamden de afdeling uit, we doorzochten de binnenplaats, we loerden in de tuin. Net toen mijn moeder tegen het verliezen van haar zelfbeheersing aanzat, rolde een verpleger-medezoeker mijn vader in een rolstoel de megadraaideur binnen. Mijn moeder geraakte haar zelfcontrole alsnog kwijt.
Pa stond op uitkijk bij de parking. Alsof hij niet wist dat betalen voor een ziekenvisite op mijn lijst ‘onethisch en bijgevolg te boycotten’ zeer hoog prijkt. Aan de overkant van de straat presenteren zich prima gratis gaatjes om je vierwieler in achter te laten.
Alla, in al deze commotie mochten blijkbaar teugels vieren, de gelegenheidsbegeleider vond het een uitstekend idee om ons kwartet in de eetkeet te droppen.
Na een resem emotionele momenten zoals weerzien, de brief van krulzap, de bewondering van moose zijn nieuwe zomerkapsel (lees : accidentje met de stand van de tondeuse), stoomde mijn vader in gang. Het werd ons al gauw duidelijk dat zijn volledige genezing nog een bergje te beklimmen had.
Hij maakte brandhout van de dokter, waarvan hij de capaciteiten in twijfel trok. Een gek gesprek tussen die twee werd geherfraseerd waarin mijn pa, volgens eigen zeggen, de ander onder tafel had geklapt. Toen mijn moeder een onschuldige opmerking maakte over de bussen en hun uren, bleef hij daar maar op voortborduren. Hij beet zich vast in onderwerpen waar wij al snel vanaf wilden. Kortom, de manie had nog geen opening gevonden om te ontsnappen.
Hijzelf daarentegen! Een heldhaftige bijna-verlossing uit de boeien geforceerd!
Daar lag hij dan, arme stakkerd in een naadloze kamer met niets dan een bed en zijn valse tanden. De pols- en voetbanden gaven hem net genoeg bewegingsvrijheid om zijn gebit te bemachtigen. (Vader imiteert een liggende Jezus die naar zijn tanden graait.) Het ijzerdraadwerk aan het verhemelte plooide hij (met één hand… uitbeelden) tot twee pinnen die in de schroef van zijn slot pasten. “Spijtig dat mijn onderste tanden op de kamer liggen, anders zou ik het jullie tonen.” Met denkbeeldige draaibewegingen aan zijn pols in de lucht, konden we het ons anders ook perfect visueel voorstellen. “De vijzen van de armen… allebei hè, helemaal los! En had ik tien centimeter meer speling gehad, dan kon ik aan mijn enkels!”
“Jamaar, pa, als je je handen kon vrijmaken, dan kan je toch sowieso aan je voeten?”
“Sja, je moest die schroeven op het laatst nog samenknijpen en er een truukje mee uithalen om effectief eruit te geraken. Dat lukte net niet.”
Hij haalde zijn schouders op : “Mijn tanden hebben nu ook niet meer de ideale pasvorm…” *grijns*
Toen sprak mijn moeder : “Hoe zot kon je nu zijn (ma! foei!) om die gang onder water te zetten?”
Ochot ja, daar had hij gewoon een beetje pech gehad. Kan gebeuren.
Kijk, hij moest naar de wc, maar het toilet in zijn (toen nog gewone) kamer geurde naar chloroform (een kuisprodukt zo bleek) en hij wilde niet verdoofd worden. Dus zocht hij in de gang naar sanitair. Toevallig hing daar een blad aan de deur : buiten gebruik. Alsof hij zich daar iets van ging aantrekken. Terwijl hij op de pot zat, viel zijn oog op de lavabo. Hij vermoedde dat het euvel daar ergens moest gezocht worden. Zijn reparateursgenen namen het ongewild over.
Voor hij zijn verhaal verder zette, deed hij zijn metalen horlogebandje uit. Hij toonde ons de scherpe kant van zijn slot.
Weerom vond hij onderaan iets los te schroeven en zijn uurwerk werd zijn tournevise. Of we dat snapten? knipoogde hij. Helaas verliep het vervolg niet geheel naar plan. Het water spoot hem uit de opengedraaide kier helemaal nat en hij zat nog vast op de plee, zijn behoeften te verzorgen. “Moesten ze daar nu zo kwaad om worden? Ik heb het toch terug dichtgedraaid?”
Laten we wel wezen. Van inborst zijn wij best gevoelige zielen. ’t Was bleiten of lachen.
’t Werd bleiten van het lachen. Alle vier.
Tedekke pa, vergeet uw pillen niet te pakken! ’t Is nog nodig.