Ai ai, deze week heb ik mijn bloggerskrediet her en der verbruid.
Als ik het zo neerschrijf klinkt het allicht luchtiger dan het in werkelijkheid weegt op organen die daarvoor in aanmerking komen. In ieder geval : je kon mij de afgelopen dagen bezwaarlijk herkennen als de vrolijke Frans van de sibbe.
De gevoeligheden van anderen, ik ben er precies geen kei in om die in te schatten.
Uitgerekend in die sfeer klinkt de opdracht van vandaag als: Wij zijn allemaal topwijven. Heel vaak durven we dat niet eens zeggen, want een mens zou maar eens hooghartig overkomen. Vandaag niet. Blog over iets waar u echt oprecht fier over bent.
Ik ga u zeggen : “Pfffft.”
Dat ik dit onderwerpje nu misloop, noopt niet tot ontsteltenis, daar ik al meer dan dagen genoeg met verstopte neus mijn eigen lof niet ruik. Valse bescheidenheden, je zal ze hier niet aantreffen.
Daarom ga ik gewoon de andere toer op.
Iets over de vrijdagse minuut stilte. Jeweetwel.
Tuurlijk weet je wel. Je bent blind en doof als je het niet zou weten.
Moose en ik vroegen ons dat al enkele keren af, de afgelopen dagen : zijn wij zo hardvochtig of is de wereld zot geworden?
Allereerst, wij vinden dat ook erg, 28 levens weg in één keer. Even erg als 28 keer één leven dat een hele omgeving in rouw dompelt. Maar ik krijg waarlijk boebelen van de manier waarop Janhagel, van het zevende knoopsgat wordt opgevoerd midden in het journaal. In diezelfde vergaringsdrang gaat de journalist in kwestie vingerwijzen naar een krant die foto’s had afgedrukt. De psycholoog wil nooit meer opgevoerd worden als spreekbuis in de desbetreffende kranten. Mensen willen rouwregisters. De Crem wil zijn leger inschakelen…
Oei, stop. Hou uw schenen bij, of ik stamp ertegen. Liever wijs ik door naar het ferme stukje dat Pharailde van Casa Murphy erover geschreven heeft.
Op school hielden we het eerste kwartier donderdag een kringgesprek met de kinderen. Toevallig verving ik de juf van het vierde leerjaar. Geen hysterische taferelen hier. De leerlingen wilden een keer kwijt wat ze ervan wisten. Waar je het best in een bus kan gaan zitten. Dat het erg voor de ouders en de grootouders is. En ook voor de vriendjes.
Vrijdag om elf uur volgde de minuut stilte. Iemand floot op een fluitje en het leven in de klas viel stil. Deze keer bood ik zorg aan enkele tisten van het andere vierde in het personeelslokaal : ‘het onderwerp en de rest van de zin’ nog eens uitleggen. Tussen die zes kornuiten zaten ook die twee die -euh… al eens vaker dan gemiddeld met een opgeheven vingertje te maken hebben. Net die twee vonden het lollig om gedurende die minuut een zogenaamde slappe lach toe te laten.
Van alle registers die ik had kunnen opentrekken bleef het bij verstomd toekijken. Lang genoeg om ongemakkelijk te worden.
Ik ga u zeggen : “…”